Het Evangelie

"Want zo lief heeft God de wereld gehad"
Inloggen
Startpagina

terug naar Johannes 11 | verder naar Johannes 13

Johannes 12

[1] Jezus dan kwam zes dagen voor het Pascha in Bethanië, waar Lazarus was, die gestorven was maar die Hij uit de doden opgewekt had.

[2] Zij nu bereidden daar een maaltijd voor Hem, en Martha bediende; en Lazarus was een van hen die met Hem aanlagen.

[3] Maria dan nam een pond zuivere narduszalf van zeer grote waarde, zalfde de voeten van Jezus en droogde Zijn voeten met haar haren af; en het huis werd vervuld met de geur van de zalf.

[4] Toen zei een van Zijn discipelen, Judas Iskariot, de zoon van Simon, die Hem verraden zou:

[5] Waarom is deze zalf niet voor driehonderd penningen verkocht en aan de armen gegeven?

[6] En dit zei hij niet omdat hij zich bekommerde om de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs beheerde en droeg wat gegeven werd.

[7] Jezus dan zei: Laat haar begaan; zij heeft dit bewaard met het oog op de dag van Mijn begrafenis.

[8] Want de armen hebt u altijd bij u, maar Mij hebt u niet altijd.

[9] Een grote menigte dan van de Joden kwam te weten dat Hij daar was; en zij kwamen niet alleen vanwege Jezus, maar ook om Lazarus te zien, die Hij uit de doden opgewekt had.

[10] En de overpriesters beraadslaagden om ook Lazarus te doden,

[11] omdat omwille van hem velen van de Joden weggingen en in Jezus geloofden.

[12] Toen de volgende dag een grote menigte die naar het feest gekomen was, hoorde dat Jezus naar Jeruzalem kwam,

[13] namen zij de takken van palmbomen en gingen de stad uit Hem tegemoet en riepen: Hosanna! Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere, de Koning van Israël!

[14] En toen Jezus een jonge ezel gevonden had, ging Hij daarop zitten, zoals geschreven is:

[15] Wees niet bevreesd, dochter van Sion, zie, uw Koning komt, zittend op het veulen van een ezelin.

[16] Dit nu begrepen Zijn discipelen eerst niet, maar toen Jezus verheerlijkt was, herinnerden zij zich dat dit over Hem geschreven was en dat zij dit met Hem gedaan hadden.

[17] De menigte dan die bij Hem geweest was toen Hij Lazarus uit het graf geroepen en hem uit de doden opgewekt had, getuigde daarvan.

[18] Daarom ging de menigte Hem ook tegemoet, omdat zij gehoord had dat Hij dat teken gedaan had.

[19] De Farizeeën dan zeiden tegen elkaar: U ziet dat u totaal niets bereikt! Zie, de hele wereld loopt achter Hem aan.

[20] Nu waren er enkele Grieken onder hen die gekomen waren om op het feest te aanbidden.

[21] Die dan gingen naar Filippus, die van Bethsaïda in Galilea afkomstig was, en vroegen hem: Heer, wij willen Jezus graag zien.

[22] Filippus kwam en zei het tegen Andreas, en Andreas en Filippus zeiden het op hun beurt tegen Jezus.

[23] Maar Jezus antwoordde hun: Het uur is gekomen dat de Zoon des mensen verheerlijkt zal worden.

[24] Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen, maar als hij sterft, draagt hij veel vrucht.

[25] Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen, en wie zijn leven haat in deze wereld, zal het behouden tot het eeuwige leven.

[26] Als iemand Mij dient, laat hij Mij volgen, en waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn. En als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren.

[27] Nu is Mijn ziel in beroering en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit dit uur. Maar hierom ben Ik in dit uur gekomen.

[28] Vader, verheerlijk Uw Naam! Er kwam dan een stem uit de hemel: En Ik heb hem verheerlijkt en Ik zal hem opnieuw verheerlijken.

[29] De menigte dan die daar stond en dit hoorde, zei dat er een donderslag geweest was. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken.

[30] Jezus antwoordde en zei: Niet voor Mij is deze stem er geweest, maar voor u.

[31] Nu wordt het oordeel over deze wereld voltrokken, nu zal de vorst van deze wereld buitengeworpen worden.

[32] En Ik, als Ik van de aarde verhoogd ben, zal allen naar Mij toe trekken.

[33] En dit zei Hij om aan te duiden welke dood Hij zou sterven.

[34] De menigte antwoordde Hem: Wij hebben uit de wet gehoord dat de Christus tot in eeuwigheid blijft. En hoe kunt U dan zeggen dat de Zoon des mensen verhoogd moet worden? Wie is die Zoon des mensen?

[35] Jezus dan zei tegen hen: Nog een korte tijd is het licht bij u; wandel zolang u het licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalt. En wie in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heen gaat.

[36] Zolang u het licht hebt, geloof in het licht, opdat u kinderen van het licht mag zijn. Deze dingen sprak Jezus. En Hij ging weg en verborg Zich voor hen.

[37] Maar hoewel Hij zoveel tekenen in hun bijzijn gedaan had, geloofden zij niet in Hem;

[38] opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd en aan wie is de arm van de Heere geopenbaard?

[39] Daarom konden zij niet geloven, omdat Jesaja verder gezegd heeft:

[40] Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, opdat zij niet met de ogen zouden zien en met het hart inzien en zich bekeren en Ik hen zou genezen.

[41] Dit zei Jesaja toen hij Zijn heerlijkheid zag en over Hem sprak.

[42] En toch geloofden ook velen van de leiders in Hem, maar vanwege de Farizeeën beleden zij het niet, opdat zij niet uit de synagoge geworpen zouden worden.

[43] Want zij hadden de eer van de mensen meer lief dan de eer van God.

[44] Jezus nu riep en zei: Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Míj maar in Hem Die Mij gezonden heeft.

[45] En wie Mij ziet, ziet Hem Die Mij gezonden heeft.

[46] Ik ben een licht, in de wereld gekomen opdat ieder die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijft.

[47] En als iemand Mijn woorden hoort en niet gelooft, veroordeel Ik hem niet, want Ik ben niet gekomen om de wereld te veroordelen, maar om de wereld zalig te maken.

[48] Wie Mij verwerpt en Mijn woorden niet aanneemt, heeft iets wat hem veroordeelt, namelijk het woord dat Ik gesproken heb; dat zal hem veroordelen op de laatste dag.

[49] Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Hijzelf heeft Mij een gebod gegeven wat Ik zeggen en wat Ik spreken moet.

[50] En Ik weet dat Zijn gebod eeuwig leven is. Wat Ik dan spreek, spreek Ik zoals de Vader Mij gezegd heeft.



terug naar Johannes 11 | verder naar Johannes 13